2010

HET HUIS MET DE TWEE ONGELIJKE HOEKEN
één stomp één scherp en met de blonde balken gebarsten
is één als het ajour in de lamswollenwinkel van Vézelay
waar het blauw van de zijde dat van de hemel
parafraseert we zagen er de drie buizerden dagelijks
miauwend de prooi vloog nog kwikstaartend rond
de ene dwergvleermuis die tintelend onder de kelder
hing er was ruimte voor de regelmatige route die het kleine
grijze spoor trok in de avondschemering of nog
in de morgen voordat we hetzelfde knapperige brood
haalden en aten Josien staat in de keuken en bakt appel-
taart appels appels en appels graaiden en plukten we rood-
wangig Gerard die het vuur stapelt en laaiend de avondhemel
in Machiel die zich achter het huis eerst de grond open-
haalt dan de kwast langs de werkelijk uit en vooruit-
springend dezelfde balken en onder de ene pad die zich
langs de goot spoedt naar water de wijn stond op tafel
de tafel op grasland het land in een damp als een roes en
een ster was het licht overal danste het ver Vézelay
in de zichtlijn van hier naar oneindig

*voor Machiel, Gerard en Josien (broers en zus), Breugny, 5 okt 2010

KNEKEL
‘Menè Menè Tekèl’
hoofd dat mijn beenderas bevat voor later
spreek met een mond vol aarde van het leven
ik voel de zon en ja, ik blijf nog even
mijn ogen tranen maar ook dat is water

woorden bewogen door de wind – dat staat er
in elke beendercel volop geschreven –
vormen de liefste zin aan mij gegeven
zolang mijn schedelmond nog praat – ik schater

mij schuimend, bottend, brandend, stormend naar de
vier elementen die zich zingend mengen
met mij, de lichtste, aether, als hun hemel

die schedeldak mag vullen met gewemel
van wormen, rijmend kronkelend in strengen
ten slotte is mijn vruchtbaarheid mijn waarde

*opdracht: over de Wierde van Wierum
voor de verzamelbundel “Die eeuwige wind”
uitgeverij ‘kleine Uil’, Groningen (mei 2010)