MILAAN

P1030158

Milaan. Daar ben ik eerder geweest. Twintig jaar geleden, 1993.
Ik herinner me een weidse stad, met kalme mensen die voorbeeldig gekleed zijn, de mannen met dure handgemaakte montecristo’s op de keurig gekapte hoofden, handgemaakte lichtbruine brogues aan de voeten en tussen beide in, mooie linnen zomerpakken met onberispelijke vouw. De roze krant onder de arm of losjes in de hand, een leren polstasje, een ray-ban. Je vloog op Linate met KLM of een andere nette airline en je nam de taxi naar het centrum.
Ik nam een taxi.
Toen we na korte tijd in de verte de Duomo zagen, de onbeschrijfelijke marmerwitte suikertaartkathedraal, waar hoog bovenuit die ene krullerige pinakel rijst, met Onze Lieve Vrouw in glanzend goud, stopte de taxi. Middenop de snelweg.
Het was niet druk.
De chauffeur gooide het raampje open alsof hij iets bijzonders aan de wereld te verkondigen had. Achter het stuur gezeten breidde hij dramatisch de armen wijd uit en sloot even de ogen. Daarop richtte hij zich met heel zijn ziel naar de suikertaart aan de einder.
“Oh Madonnina, che guarda Milano!!” O kleine Madonna die Milaan overziet – en erop past.
Het was ten dele spel. Ik hoorde opera-wanhoop, maar ook een onbeschrijfelijk geluk. Het was goed om in Milaan te wonen, zelfs als je maar taxichauffeur was. En dat gouden dingetje in de verte was dus een Mariaatje. Dat wist ik dan alvast. Want internet bestond niet en ik had geen idee wat ik er zou aantreffen – behalve dan de Italiaanse minnaar van dat moment, die in de Viale Sabotino woonde. De Viale –niet een achterafstraatje, zoals je gezien de naam zou verwachten, maar best een behoorlijke weg- raakte later nog ergens in een dichtwerk verzeild.

Ik vond de Viale op de kaart toen ik er met Pinksteren rondwandelde, maar had niet de animo om de tram te nemen. Al waren de trams nog steeds oud en van hout en oranje. Waarom zou je in het verleden ronddwalen, het heden is steeds veel schitterender – omdat je leeft.
Maar Milaan had geleden. De recessie was het voortdurende onderwerp van gesprek. De financiën, de politiek, Europa. ‘Waar komt u vandaan? Paesi Bassi?? Oh, Holland! Hoe is het bij u?’ Mooi geklede mannen zag ik nauwelijks – een enkele oude heer, ’s morgens vroeg, kalm wandelend van de vroegmis naar huis. Er was veel shoppend publiek, al moest de uitverkoop nog beginnen, zei men mij. Er waren niet mèèr bedelaars op straat dan in 1993, al waren ze nog steeds grotendeels Afrikaans en verkochten ze nu naast de gebruikelijke Louis Vuitton-namaak ook kinderboekjes, zo te zien thuisgedrukt, met Afrikaanse verhaaltjes. Tegen de avond zag ik er de veelal Senegalese vrouwen mee naar huis wiegelen, een grote stapel op hun hoofd.
Het was tjokvol toeristen. Rond de Dom waren allerhande acts bezig, met veel lawaai en muziek. In het stadscentrum stonden de groene legerjeeps geparkeerd van de ESERCITO, Operazione “Strade sicure”. Mannen in uniform met zware bewapening, opvallende kogelvrije vesten en blauwe en zwarte baretten stonden in de brandende zon bij de ingangen van de kerk en controleerden rugzakken en tassen.
De grandeur van twintig jaar terug was vervaagd, vergeeld. Of gewoon verdwenen. Het viel me niettemin op dat het openbaar vervoer tamelijk goed onderhouden was en de wegen ook. Maar de mensen niet. Er was armoe. Men droeg polyester en nylon; linnen of zijde zag ik vrijwel nergens. Slippers, geen schoenen. Bllotshoods. Weinig smartphones; voorzover ze er waren, bepaalden ze niet het straatbeeld met mensen die naar beeldschermpjes staren; het leek er meer op dat de phone tot een instrument geworden was. Mensen waren doelbewust op weg of even doelbewust aan het shoppen; ik zag gezichten en aanwezigheid.
De prijzen waren overal opvallend laag, ook in de restaurants. Amsterdam was ineens duur, vergeleken met Milaan. Een rare gewaarwording.