‘I AM LOOKING FOR A NEW LANGUAGE ABOUT GROWTH’ (Arne Hendriks)

but language itself is a cell with tentacles
grabs around, fastens itelf to everything that sticks out
so we begin looking through the glasses of the word, of a
covering that only slowly wears out
full of double dexterities
metaphor stacked on metaphor
evermore woolly and the contours lost,
the cutting edge. the being.
 
language does not exist, as we forget
from time to time. it’s produced sound, by the vocal cords,
the tongue, the palate – semantically
a mistake: of the oh so soft mind
that wallows in its hard peel like a cream filling
in a chocolate egg.
 
nobody knows language. language proliferates cosily
in art and culture and news and in cries
of the tortured human being, if he still has a voice that is
 
growth itself gets named and as such
caught in sugar water, by alcohol
extracted, not made
genitus, non factus –  
 
in the name of
in the as good as eternal name of
our unforgettable aberration: to have to
give meaning
 
that isn’t there: holy be the Name

‘IK BEN OP ZOEK NAAR EEN NIEUWE TAAL RONDOM GROEI’ (Arne Hendriks)

maar taal zelf is een cel met tentakels
grijpt om zich heen, bevestigt zich aan elk uitsteeksel
zodat we gaan zien door de bril van het woord, van een
slechts langzaam slijtende bedekking
vol dubbelduidigheden
metafoor op metafoor gestapeld
steeds wolliger en verdwenen de contouren,
de scherpte. het bestaan.
 
taal bestaat niet, dat vergeten we
weleens. het is geproduceerd geluid, door de stembanden,
de tong, het verhemelte – semantisch
een vergissing: van het o zo zachte brein
dat zich wentelt in haar harde schil als een roomvulling
in een chocolade ei.
 
niemand kent taal. taal woekert gezellig
in kunst en cultuur en krant en in kreten
van de gemartelde mens, als hij nog bij stem is tenminste
 
groei zelf wordt benoemd en als zodanig
gevangen in suikerwater, op alcohol
getrokken, niet gemaakt
genitus, non factus
 
in de naam van
in de vrijwel eeuwige naam van
onze onvergetelijke aberratie: te moeten
betekenis geven
 
die er niet is: geheiligd zij de Naam

RELIEKEN

Mijn vriendin vond het niets, zei ze. ‘Een haar van Maradona!’ Ze rolde met haar ogen. Nu ken ik haar sinds 1963 en ik weet dat ze een ernstig type is. Maar ik was nieuwsgierig genoeg om te gaan kijken.

De contouren van een besneeuwde Domtoren verloren zich in de koude mist als een wazige illustratie van de bekendste Christmas Carol. Ik schuifelde door de sneeuw naar de ingang van het museum. Opzij van het gladde paadje lag een blad met muziek dat half was ondergesneeuwd – kerkmuziek, zo te zien. Mijn hoofd vulde zich met de gedroomde klanken.

Binnen was het vrijwel uitgestorven – toepasselijk bij het onderwerp. Een enkele bejaarde bezoeker boog zich met mij over de vitrines. De tentoonstelling was informatief over wat een reliek zoal zou kunnen zijn en er was buitengewoon veel te zien. Ook zaken die voor mij nieuw waren, bijvoorbeeld uit de islamitische cultuur. Maar ik miste een groot deel van de religies en van de culturen en dus, van de wereldbevolking. Alles was akelig wit en niet vanwege de sneeuw buiten. Christendom: ja, ✓. Islam: ja, ✓. Boeddhisme: ja, ✓. Jodendom: genoemd in een bijgeleverd blad, onvindbaar in de vitrines. Hindoeïsme? Hmmm. En verder?

Er was welgeteld één zwart beeldje, uit Gabon, 19e eeuw. Het hield een reliekhouder vast, zei het bijschrift, maar die houder was er niet. Dat was de bijdrage die gekozen was namens het gehele continent Afrika, tenzij we de video van de Koptische christenen meetellen. Maar die valt onder ‘christendom’.

Ook het zaaltje met ‘moderne’ relieken (haren van een overleden familielid of geliefd huisdier, voorwerpen die aan een overledene hadden toebehoord) was angstwekkend ‘blank’. Ik ging traag van bijschrift naar bijschrift, van voorwerp naar voorwerp, en mopperde mompelend tegen de botjes en heilige-kruishoutjes. Áls de tentoonstellingsmakers het reliek al een typisch Euro-Aziatisch concept vonden, had er op z’n minst een behoorlijke onderbouwing van de visie bij gehoord. Maar ik vreesde dat men zich er gewoon niet eens het hoofd over gebroken had.

Waarom zouden sjamanistische religies en culturen van elders dan uit het hier gekozen geografische gebied, het reliek niet kennen? Ik zou als antwoord kunnen formuleren dat voorouderverering, of in elk geval het belijden van de kracht van de voorouders, in een religie, zowel voor als tegen de aanwezigheid van relieken zou kunnen spreken. Ja, er was nog één schedel uit Nieuw-Guinea, op een houten gebeeldhouwd toontafeltje. Hoe die in de cultuur gefunctioneerd kon hebben, werd niet toegelicht. Verder werd er geen woord aan andere culturen gewijd. Dat vind ik een ernstige lacune.

Ooit hoorde ik een lezing van prof. dr. Henk van Os, in de Aula van het Academiegebouw van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij hield een gloedvol betoog over devotie. En vertelde ondermeer dat de monniken en priesters die daar in het noorden van ons land, in de 8e en latere eeuwen, de arme heidense Friezen kwamen bekeren, botjes van heiligen, relieken dus, meebrachten: om de arme heidenen te laten zien dat je je eigen voorouders kon kiezen. Dat was een bijzonder overtuigend argument voor de kerstening, begreep ik.

De samenstellers zouden míjn altaren eens moeten zien, fluisterde ik, terwijl ik een zijgang inging naar de vaste opstelling; een goed gesprek met de manbo, dat kon nog weleens verhelderend werken…

Buiten smolt de sneeuw in een adembenemend tempo weg.