HUWELIJK EN WAT DAARNA KWAM

toen je lay lady lay zei, ik niet langer
daar lag of mocht liggen, allang een ander
daar lag, toen het kind huilde en vroeg om
liefde, en aandacht, toen het koud was, hoe

de deur dicht sloeg, door de wind, moe, zo moe
was de onmacht, ik hield het tegen, stom
geworden van ontroostbaarheid, verander
niets, houd vast, nooit meer werd deze buik zwanger

opengesneden en het bloedt. eindelijk
kent deze hand wat er mist, neemt het hart
zichzelf mee, op reis, er is geluk, leest

aren, en letters, en muziek. geneest
niets meer dat niet al levend was, is, start
opnieuw, met hetzelfde, de tekst een lyric


Uit: ‘ALS EEN ZWERFKEI / Dichters over Dylan’, ed. Kees ‘t Hart & John Schoorl, Nijgh & Van Ditmar 2015, p. 40

IEMAND VERWOEST NINEVEH

‘Uitvoerders van de Eindstrijd’ zegt een feesboeker.
‘Is er wel een arbiter voor die apocalyps’, denk ik praktisch.
‘Wie fluit er? Wie zijn de grensrechters?’
Het blijft stil in de zaal.
Dat er geen dokter aanwezig is, begrijp ik wel.
Die zitten thuis en typen moeizaam hun diagnoses uit op een toetsenbord dat gemaakt is voor computerdeskundigen. In een taal voor computers.
Niet voor mensen die zich met het lichaam bezighouden.
Niet voor de taal van het lichaam.
Wat ik hier doe, is ook tamelijk verward op die manier.
Wat heeft een a met pijn van doen
anders dan in het beroemde gedicht van Zbigniew Herbert?
Marsyas howls…
Apollo is cleaning his instrument

De uitvinders van de Eindstrijd hameren er op los.
Timmeren alles in elkaar alsof het niets is.
De atomen zweven jolig weg om ergens anders deel van uit te gaan maken.
Leonardo Da Vinci’s atomen vullen een kerkraam.
Walvisatomen vullen een geknakte kalashnikov.
De poep van al die IS-strijders vult nog geen halve kamelenpoep.
Het blijft sukkelen.
Je kunt alles vernietigen en dan bedenkt er toch weer iemand een Higgsdeeltje
dat buiten de aarde om zweeft en god zegt
of wordt
of verliest.
Ik kijk naar buiten en zie de eindstrijd van miljoenen roze kersenbloesems.
Kersen komen er niet.
Aan het eind waait het zich los en dwarrelt –
niet als bijen
niet “mit verneinender Gebärde” –
warrelt zacht als strooisel
als een sneeuw
zacht
als sneeuw


*Zie voor “Apollo and Marsyas” van Zbigniew Herbert bijv. http://www.nybooks.com/articles/archives/2007/apr/26/the-philosophy-of-3-am/
**Zie voor Rilke’s “Herbst” bijv. http://www.unsplendid.com/2-3/2-3_rilke_autumn_frames.htm
***En zie Nijhoff voor Nijhoff, # bijen
****En zie Leopold voor Leopold, # een sneeuw

HOE KOM IK

een overdenking voor begin 2015

Hoe kom ik veilig aan in begin oktober
als de zilvervloot van de AOW statig uitzeilt
en mij bedruipt met de zorgvolle goudenregen van de overheid
overhead met tal en last?

Hoe kom ik zonder kleerscheuren die maanden door
dag voor dag dichter bij het houtvlot van de oude dag
dat als de Medusa volgepropt met uitgestelde wensen
tegen de wind in rondtolt?

Ik moet ernstig bezuinigen op woorden
hele zinnen kunnen er niet meer vanaf, u moet begrijpen
dat wij in dit levenseinde langzaam taalarmoede oplopen

en tandwolf, vreet aan klinkers, beslist zich
een rotweg dwars door het alfabet
Zodoende is !@#$%^&*? al een hele mondvol

WEGKIJKEN

Nederland is een verzand parkje
met een echte oehoe en een verwarde wolf
die zich geen raad weten tussen de richtingaanwijzers
ooit beschreef ik een havik boven mijn tuintje
aan de boswachters die neeneenee mevrouwtje
maar na een derdegraads, en met ontzetting
zeiden dat, ja, o ja een – ja, een
havik
we geven kaartjes uit en echte wondjes
op facebook plaatjes, o, hoe agressief
geen mens stapt nog voorbij de vuilnisbak
in buiten, buiten is voorbij de rooilijn
-parken en tuinen, beide vol, Vasalis-
en echt bestaat niet. 25 likes

Nederland omarmt asielzoekers!
Alles wat vreemd is: comfortabel in de gevangenis.
En zodra men is ingeburgerd
mag men terug naar de woestijn. Keurig toch?
Tevens geven we alle nazorg aan criminelen.
Als die de rechtsorde netjes op stelten zetten,
betalen we groots uit. Alles voor orde!
Voor getuigenis! De waarheid
scharrelt tussen het vuilnis,
zoekt naar wat eetbaars achter de handhaving,
buiten de rooilijn zwerft een hongerige wolf.

Ooit werd ik verkracht door een journalist,
aangerand door een musicus,
in elkaar geslagen door een ex-accountant.
Toen ik eindelijk aangifte durfde doen
vijftien jaar later -dat is de termijn, ziet u,
daarna bestaat het rechtsordelijk niet langer-
zeiden de naasten, ‘je maakt een huwelijk stuk!’,
‘je maakt ons muziekensemble stuk!’, ‘je
houdt geen rekening met…’. Tsja.
Ik ben vergeten waar ik geen rekening mee hield,
waarschijnlijk werd het geseponeerd
zoals alles wat een vrouwenlichaam aangaat.
Nu ben ik bijna vijf-en-zestig
en ik heb besloten dat ik zal zeggen wat ik vind
ook als het niet aangenaam is. Luister:
u bent er zelf bij. Sta op en spreek.
Wat was het dat we niet geweten hebben?

*
NRC , 24 dec 2004, p. 32
<toevoeging: “P. de G. (2005)”>
NRC 2004 dec

MILAAN

P1030158

Milaan. Daar ben ik eerder geweest. Twintig jaar geleden, 1993.
Ik herinner me een weidse stad, met kalme mensen die voorbeeldig gekleed zijn, de mannen met dure handgemaakte montecristo’s op de keurig gekapte hoofden, handgemaakte lichtbruine brogues aan de voeten en tussen beide in, mooie linnen zomerpakken met onberispelijke vouw. De roze krant onder de arm of losjes in de hand, een leren polstasje, een ray-ban. Je vloog op Linate met KLM of een andere nette airline en je nam de taxi naar het centrum.
Ik nam een taxi.
Toen we na korte tijd in de verte de Duomo zagen, de onbeschrijfelijke marmerwitte suikertaartkathedraal, waar hoog bovenuit die ene krullerige pinakel rijst, met Onze Lieve Vrouw in glanzend goud, stopte de taxi. Middenop de snelweg.
Het was niet druk.
De chauffeur gooide het raampje open alsof hij iets bijzonders aan de wereld te verkondigen had. Achter het stuur gezeten breidde hij dramatisch de armen wijd uit en sloot even de ogen. Daarop richtte hij zich met heel zijn ziel naar de suikertaart aan de einder.
“Oh Madonnina, che guarda Milano!!” O kleine Madonna die Milaan overziet – en erop past.
Het was ten dele spel. Ik hoorde opera-wanhoop, maar ook een onbeschrijfelijk geluk. Het was goed om in Milaan te wonen, zelfs als je maar taxichauffeur was. En dat gouden dingetje in de verte was dus een Mariaatje. Dat wist ik dan alvast. Want internet bestond niet en ik had geen idee wat ik er zou aantreffen – behalve dan de Italiaanse minnaar van dat moment, die in de Viale Sabotino woonde. De Viale –niet een achterafstraatje, zoals je gezien de naam zou verwachten, maar best een behoorlijke weg- raakte later nog ergens in een dichtwerk verzeild.

Ik vond de Viale op de kaart toen ik er met Pinksteren rondwandelde, maar had niet de animo om de tram te nemen. Al waren de trams nog steeds oud en van hout en oranje. Waarom zou je in het verleden ronddwalen, het heden is steeds veel schitterender – omdat je leeft.
Maar Milaan had geleden. De recessie was het voortdurende onderwerp van gesprek. De financiën, de politiek, Europa. ‘Waar komt u vandaan? Paesi Bassi?? Oh, Holland! Hoe is het bij u?’ Mooi geklede mannen zag ik nauwelijks – een enkele oude heer, ’s morgens vroeg, kalm wandelend van de vroegmis naar huis. Er was veel shoppend publiek, al moest de uitverkoop nog beginnen, zei men mij. Er waren niet mèèr bedelaars op straat dan in 1993, al waren ze nog steeds grotendeels Afrikaans en verkochten ze nu naast de gebruikelijke Louis Vuitton-namaak ook kinderboekjes, zo te zien thuisgedrukt, met Afrikaanse verhaaltjes. Tegen de avond zag ik er de veelal Senegalese vrouwen mee naar huis wiegelen, een grote stapel op hun hoofd.
Het was tjokvol toeristen. Rond de Dom waren allerhande acts bezig, met veel lawaai en muziek. In het stadscentrum stonden de groene legerjeeps geparkeerd van de ESERCITO, Operazione “Strade sicure”. Mannen in uniform met zware bewapening, opvallende kogelvrije vesten en blauwe en zwarte baretten stonden in de brandende zon bij de ingangen van de kerk en controleerden rugzakken en tassen.
De grandeur van twintig jaar terug was vervaagd, vergeeld. Of gewoon verdwenen. Het viel me niettemin op dat het openbaar vervoer tamelijk goed onderhouden was en de wegen ook. Maar de mensen niet. Er was armoe. Men droeg polyester en nylon; linnen of zijde zag ik vrijwel nergens. Slippers, geen schoenen. Bllotshoods. Weinig smartphones; voorzover ze er waren, bepaalden ze niet het straatbeeld met mensen die naar beeldschermpjes staren; het leek er meer op dat de phone tot een instrument geworden was. Mensen waren doelbewust op weg of even doelbewust aan het shoppen; ik zag gezichten en aanwezigheid.
De prijzen waren overal opvallend laag, ook in de restaurants. Amsterdam was ineens duur, vergeleken met Milaan. Een rare gewaarwording.

 

te PERDU [23 mei 2014]

In 1997 was ik aanwezig bij de Van der Leeuwlezing in de Martinikerk te Groningen. Ik was net terug van twee jaar wonen en werken in Amerika, bij een universiteit in de Midwest, waar ik me had beziggehouden met een schrijversprogramma en met de Afrikaans-Amerikaanse literatuur – een gegeven dat van belang is voor wat er volgt.

De Van der Leeuwlezing wordt eenmaal per jaar gehouden, georganiseerd in samenwerking met een bekend ochtendblad, er is steeds een internationaal belangrijke persoon uit het culturele, universitaire en soms uit het politieke spectrum die de lezing houdt en er wordt altijd een ‘tegenlezing’ gehouden door een Nederlandse referent. De spreker van dat jaar, 1997, in Groningen, was Ben Okri, de referent Anil Ramdas.

Van elke lezing komt een boekje uit dat gratis is en bij de ingang van de kerk wordt uitgedeeld. Het is een ‘major event’ in Groningen, er zitten zo’n 1100 mensen in die kerk, ‘toute Groningue’ wat cultuur, universiteit en politiek betreft.

Het heeft me altijd een wat te veilige situatie toegeleken; als je op tijd komt, kun je alletwee de lezingen makkelijk doorlezen voordat het gebeuren begint en de enige verrassing is dus hoe ze het voordragen. Maar dat is met een lezing meestal aanzienlijk minder interessant dan met een voordracht van gedichten.

Meestal. Want ik zou niet met dit voorbeeld beginnen als er niet iets merkwaardigs was gebeurd, zo goed kent u mij wel.

Ben Okri werd aangekondigd en beklom het spreekgestoelte; of dat ook de preekstoel was in de 13de-eeuwse kerk, herinner ik me niet, maar het zou kunnen.

Okri, een Nigeriaan, sprak in het Engels. Hij begon met enkele zinnen te bedanken voor de uitnodiging en daarna prees hij Nederland om onze democratie, onze aandacht voor de verdrukten, onze hulp aan landen met problemen, enzovoorts.

Vanwaar ik zat, in de zijbeuk, had ik een goed uitzicht op de ‘fleur de la fleur’ van Groningen; men ritselde wat, maar over het geheel was men in blijde afwachting van het voordragen van de al gedrukte redevoering.

Ben Okri ging verder met Nederland te prijzen. Twee minuten. Vijf minuten. Een kleine onrust werd merkbaar onder het hooggeëerd publiek. Okri bleef bij zijn onderwerp. Hij vertoonde geen enkele aanstalten om over te gaan tot de al bekende lezing. Okri was nu al in het eerste kwartier van de drie die hem waren toegemeten en nog altijd was hij bezig de morele grootheid van het kleine Nederland breed uit te meten, nu zelfs met stemverheffing en armgebaren.

De ongerustheid onder de ‘fleur de la fleur’ groeide. Aanzienlijk. Het was hoogst vermakelijk om te zien hoe in de tijd die voor de lezing was gereserveerd op het gezicht van zelfs de meest kalme stads- of universiteitsbestuurder zich een stijgende verbazing aftekende. Het slechtst was referent Anil Ramdas eraan toe, die leek me radeloos; wat nadien ook bleek toen hij zijn referaat moest houden en ervoor koos om het originele referaat uit te spreken in plaats van een spontaan antwoord op de nu laaiende enthousiaste speech van Okri te formuleren.
Luisterend naar Okri zou je gaan denken dat je nergens ter wereld veiliger was dan in Nederland, meer specifiek in Groningen.

Ik bedacht dat men toch blij zou moeten zijn dat men twee speeches kreeg voor de prijs van één, maar dat vond men blijkbaar niet. Ook de volgende dag zou er een kort en zuur stukje in het ochtendblad verschijnen waarin uiteindelijk alleen aan de gedrukte tekst van de lezing aandacht werd besteed. Zelfs initiator Anton Brand zou later in zijn “Vijfentwintig jaar Van der Leeuwlezing” (2007) alleen maar schrijven dat “Ben Okri […] in 1997 bij aankomst in Nederland [liet] weten dat hij een andere lezing zou houden dan hij had aangekondigd, het aan mij overlatend hoe dat uit te leggen aan Lolle Nauta en Anil Ramdas, die zich terdege hadden voorbereid aan de hand van de toegezonden tekst.”

Maar: wat deed Ben Okri eigenlijk?
Is het ook maar in de verste verte redelijk om te veronderstellen dat hij zo zeer onder de dinruk was van de uitnodiging en van de cultuur, het universitaire onderzoek en de politiek van ons land dat hij er op het ‘moment supreme’ alleen nog in superlatieven over kon spreken in plaats van netjes zijn lezing voor te dragen?

Ik zei u al, ik was net terug uit Noordamerika. En ik had me verdiept in de African-American literatuur. Vanaf het moment dat ik begreep wat Ben Okri aan het doen was, zat ik op het puntje van mijn stoel. En genoot. Vermoedelijk als een van de heel weinige aanwezigen – als prof. Wil Verhoeven van American Studies aanwezig was geweest, of Graa Boomsma, hadden die het ook direct gehoord. Nu wist ik niet of er nog iemand anders was.

De ogenschijnlijk spontane speech van Ben Okri was een toespraak die helemaal gecast was binnen één bepaald genre, een genre dat we niet zo goed kennen in Nederland. Misschien was de enige vergissing van Okri dat hij een culturele eenheid veronderstelde tussen continentaal Europa en Noordamerika; of, dat de intelligentsia hier in elk geval van het genre op de hoogte waren.

Wat Okri deed, was: zich geheel houden aan het genre van de Black Sermon. Met de hilarische wijziging dat het geheel seculier was; God kwam er niet in voor.

De Black Sermon is niet een obsctuur genre maar een heel belangrijk; sprekers als Martin Luther King en Malcolm X zijn er groot mee geworden. Het genre valt nog het best te vergelijken met de ouderwetse reformatorische preek-in-drie-punten, maar dan op zeer theatrale manier gebracht, met armbewegingen en uithalen en het publiek opzwepend tot grote extase. Dat is misschien het doel ervan, die extase.

Okri’s prestatie was knap, intelligent, hilarisch en misschien wel uiterst ondermijnend. Maar van die 1100 aanwezigen waren er weinig die het begrepen en waardeerden. Helaas.

Lolle Nauta, de moderator, was net zo hevig geschrokken als de referent en was al net zo onbeholpen in zijn reactie. Okri bleef er stoïcijns onder. Hij kan het heel goed als kritiek bedoeld hebben; daardoor wordt het onbegrip nog pijnlijker.
Ik vrees dat er geen opname van bestaat.

De Black Sermon is een prachtig voorbeeld van retorica en retoriek. Heeft een duidelijke structuur, een duidelijke bedoeling en duidelijke middelen om het doel te bereiken. Overtuigingskracht, dat is het belangrijkste.

De retorica is de leer van het overtuigen met argumenten. De leer is al aardig bejaard maar werkt nog prima. […]

VETERAAN

de jongen die aanbelt heeft in Afghanistan gevochten, zegt hij
hij maakt nu containers schoon
duobakken, die van het vuilnis
doen we een oranje lintje om, zegt hij
mijn hoofd doet het niet zo goed meer, zegt hij
heft vrolijk zijn arm op, laat een lang wit litteken zien
bijna dood, zegt hij. bermbom. ik was de chauffeur.
hoe oud ben je, vraag ik
ik denk 19, hij zegt 28
ik wou niet meer terug, zegt hij
maar ik kon ook niet meer terug.
heet je Ray, zeg ik, en wijs naar een tattoo op zijn arm,
precies onder het litteken
nee, dat is mijn vader, die is net overleden
ik heb allerlei ehbo-cursussen gedaan
marinier hè. hij draait zijn hoofd verlegen weg.
heb hem nog 20 minuten gereanimeerd
het hielp niet.
sta ik zomaar mijn levensgeschiedenis aan u te vertellen! zegt hij
zeg ik, dat gebeurt wel vaker
denk ik, kon niet meer terug

 

 

DUURZAAM ALMERE

DUURZAAM ALMERE
Dat moest er nog bijkomen! Geluk, zoiets
uit afval terugwinnen wat aan energie
uiterst duurzaam verpakt zit? Een industrie
recyclet alleen slogans, nieuw/nieuwer/nieuwst,

zeker geen glas/papier/plastic/lompen/lampen:
alles in wéér andere bakken, duo,
amper schoon te krijgen, de straat staat vol, zo
moet je thuis al beginnen, het stinkt, een ramp…’

Achter de klacht schuilt de buurtbewoner niet
langer, want de afvalstoffenheffing daalt,
mijn afval maakt winst, scheiden doet niet lijden,

extra aandachtig vullen ik/jij/hij de
ruime containers, een moderne mestvaalt,
elk woord letterlijk hergebruikt in dit lied.

*In opdracht van Omroep Flevoland.  Uitzending: http://www.omroepflevoland.nl/kijken/almere-de-groene-toekomst/26-02-2014  (begin en vanaf 7:59min)
*”Mijn afval maakt winst” is een slogan van gemeente Almere