HEEFT DE TOEKOMST ONS LIEF

Heggenmussen broeden in triootjes. Twee mannetjes, één vrouwtje. Twee vrouwtjes, één mannetje. Ze maken er een geweldige herrie bij, maar het ziet er meer uit alsof dat hun leven is, als de commedia del’arte van een camping vol met, ja, mensen die graag op een camping staan en hun liefdesleven niet binnen het tentdoek houden, dan alsof het verendek wordt volgescholden, zoals de huismussen doen.

Het bonte zandoogje is een zanderige vlinder die in bossen huist, dus net als de mussen in mijn dramatisch hoge coniferenhaag. Zandoogje vliegt om en om met een ander zandoogje omhoog in het daglicht. Zo lief, hè, van die dartelende vlindertjes. Ro-man-tisch. Het zijn altijd twee mannetjes, en dus twee rivalen, die in spiraaldans proberen elkaars vleugels te beschadigen, en elkaar de tuin uit te meppen.

De vijf in de vijver geboren en getogen goudvissen zijn: één goud en vier zwart. Ze worden zwart geboren. Als de kat de oranje karperachtige uit het water gevist heeft, wordt een van de vier anderen zienderogen goudkleurig. De rest blijft zwart. Law of Goldfish. Alpha male goud, de anderen hoogstens met een gouden vlekje achter de kieuw. Alpha male dood: een verschuiving in het peloton. De pikorde: goud gaat voorop en jaagt elke andere de vijver rond en rond.

Een tuin van 50 vierkante meter in Almere Buiten is een leerzaam studiegebied voor de liefde. Ik heb onbedoeld een keer in de weg gestaan van een merel die als een dolle een vrouwtje achterna zat. Pats. En elke winter komt de roodborst terug die vindt dat het zijn tuin is, en eigenlijk ook zijn mens, en hij gaat op een tak bij het slaapkamerraam naar binnen zitten loeren met een nog rooiere borst dan tevoren.

In NRC van afgelopen zaterdag werd de visie van bioloog Geerat Vermeij op de evolutie ontvouwt. Hij beschouwt “ecosystemen als economieeën” met oog voor de productiviteit van een ecosysteem; meer voedsel betekent een snellere ontwikkeling van soorten die bovendien elk sterker worden en onderling vijandiger; het ecosysteem als geheel wordt er afwisselender van en soortenrijker. “Roofdieren bijvoorbeeld hebben het meeste succes als zij eraan kunnen bijdragen dat het ecosysteem waarin zij leven almaar productiever wordt. Ik denk dat een systeem met toppredatoren productiever kan zijn omdat verschillende stoffen snel worden hergebruikt. Zonder predatoren gaat een groot deel van die stoffen verloren.” Het gold voor het Cambrium en dat is een tijd geleden, maar de wetenschapper gaf voorbeelden uit hedendaagse ecosystemen, bijv. dat de introductie van de wolf in Wyoming onverwacht tot gevolg heeft dat de bossen er beter groeien, immers zijn er minder herten om de bomen kaal te vreten. Het leek me wat kort door de bocht, ook de spitsvondigheid over de wapenwedloop die even in het wijdse uitzicht werd meegenomen. Je kunt van welk wapen dan ook moeilijk zeggen dat het een biologische aanpassing van de mens is zolang we geen robocops op straat zien. De oorspronkelijke visie echter bleef aan mijn ziel knagen; er zat een les in die iets in mij begrepen had, maar die mijn bewustzijn dagenlang niet kon opdiepen.

Als het nu ook eens zou gelden voor onze psyche – wat dat ook maar is, een ziel: konden we dan nog liefhebben? En wat voor liefde bedoelen we dan?

Ik slenterde de tuin in en ging op het bankje bij de vijver zitten. De schrijvertjes schreven het wateroppervlak vol met magische dichtregels die even snel oplosten als ze ontstonden, de goudvissen hapten naar wat ik niet zien kon, en de kikkers… waren verdwenen. In maart verschijnen de bruine kikkers uit het niets; één, drie, veel; nachten achtereen houden ze een diepe bromtoon aan die bijna op de rand van het gehoor ligt; ik slaap er op in en ik word ermee wakker; de vijver ligt vlak naast mijn slaapkamerraam. Op een ochtend zijn ze weg. Hocuspocus. Direct erna, in april, komen de groene kikkers; die zetten een enorme keel op, maar ook die: een paar weken, of het lijkt zo, en wèg. Als de vijver vol ligt met kikkerdril van de groene, zwemmen de kikkervisjes van de eerste lichting al rond. De goudvissen hebben het er maar druk mee. En op een ochtend in mei word ik wakker van een enorm geschetter en dan zitten, schreeuwen, vliegen en jagen er tien, vijftien eksters door de tuin achter al het rondhippend gekikkerte. Ik wist niet dat eksters kikkers aten; of misschien doden ze alleen.

Toen ik het bloedbad één keer had meegemaakt en ik bovendien zelf niet door de tuin kon lopen zonder op vijf kikkertjes tegelijk te trappen, besloot ik om elk volgend voorjaar het kikkerdril uit de vijver te scheppen zodra het gelegd was – of hoe heet dat met kikkerdril, gebaard? Te water gelaten? Het was een simpel besluit en het kon niet moeilijk zijn het ten uitvoer te leggen. Ik kocht een visnetje van het soort waarmee je vroeger stekelbaarsjes ging vangen en boog me over het wateroppervlak waar de bollende dril net bovenuit stak. Naast de dril zat een kikker. Één kikker. Een vrouwtje. En ze waakte over de eitjes. Ik schepte een net vol eruit. De kikker ging ongemakkelijk verzitten. Ik schepte er nog een netje uit. De kikker zwom dichter naar het overgebleven ingepakte kroost toe als om het onhandig te omarmen. Schep na schep lichtte ik de geleiachtige klompjes uit het water en mikte ze op de composthoop. Toen was er niets meer. De kikker begon doelloos rond te zwemmen. De volgende dag zag ik dat ze opnieuw kikkerdril gelegd had. Ik haalde het weg. De derde dag lag er nog een heel klein beetje, van twijfelachtige kwaliteit. Ook op de composthoop. De kikker zag ik pas terug in de zomer, toen ik een grasperkje afmaaide. Zij lag er dood, alleen nog dunne perkamentachtige huid. Doodgegaan door barensdrang? Zelfmoord? Heeft een kikker wanhoopsgevoelens, ik denk het niet. Maar wel een drang om te bewaren wat uit haar voortkomt – wat de eigen soort voortzetten moet. Een biologische drang.

Liefde is: behouden wat uit ons voorkomt, zoals kinderen, kroost en kikkerdril.

Kunst ook? Ja, maar niet op die manier. Kunst introduceert een morele inbedding en de biologische drang ligt daar nog voor. Het is verschrikkelijk als kunst opzettelijk kapot wordt gemaakt, als De Denker in stukken is gezaagd of de boeken verbrand worden, maar het lijkt niet onmiddelijk biologisch verschrikkelijk. Zou je niet theoretisch gezien altijd een nieuw beeld kunnen maken of een ander gedicht schrijven? Ik kan altijd een nieuw gedicht maken – laat ik hier alleen voor mezelf spreken. Als het niet publiek gemaakt mag worden: leer ik het uit m’n hoofd. Dan is het er toch, maar niemand kan me ervoor aanhouden en opsluiten.

Kinderen, kroost en kikkerdril echter: je kunt er nog wat meer baren of leggen, maar er is een biologische drang met ware doodsverachting die de nieuwe generatie van de eigen soort wil behouden. Kroost is een product van een andere orde dan kunst. Kroost zet niet zozeer mijn persoon voort, het zet de soort voort. Of ik ooit een onsterfelijke dichter ga worden, is van weinig belang als ik nog moet eten en ademen. Of mijn menselijke soort het nog een tijdje uithoudt, is van levensbelang. Op de spree killer proberen we een moreel en/of politiek antwoord te formuleren, maar de global warming, en of er voor ons nog toekomst is op de planeet: daar komen wel degelijk groene wijzigingen uit voort – ongeacht of het nu allemaal goed is voorspeld of toch weer niet. Ik vind het onjuist om dan te concluderen dat het cynisme, de leegte, de onverschilligheid de impasse verklaart die invalt na wat vreemd genoeg ‘zinloos geweld’ is gaan heten. Nee, we happen naar adem, er zijn morele vragen, er is schaamte… Maar pas als het voortbestaan van de soort in gevaar komt, gaan we wereldwijd wat doen. We hoeven dan de schrik niet te persoonlijk opvatten en kunnen de schaamte snel verhandelen. Groene stroom! Bewust afval scheiden! Oude mobieltjes inleveren! Geen spuitbus want de ozonlaag! Er zit een groeimarkt in dat voortbestaan van de soort. Niet het Fressen komt voor die Moral maar het voortbestaan. Eco-altruïsme heeft inderdaad economische waarde. De kikker die zichzelf… tsja, ‘opoffert’ van uitputting om maar kikkerdril uit te kunnen zetten.

Op dit punt aangekomen realiseerde ik me dat er enige ‘liefde bestaat niet!’, ‘sex rules!’ in de directe toekomst van mijn verhaal besloten lag. Je zou met evolutiebioloog Geerat Vermeij nog een betoogje kunnen opzetten over mannen en vrouwen als toppredatoren in het immer productievere ecosysteem van jong, mooi, gehaaid en aantrekkelijk. Maar ik geloof in de liefde, dus ik moest even terug naar het triootje van de heggenmus. Dat juist daarom zo verhelderend is omdat er niet gemakkelijk gesproken kan worden van liefde als een situatie van eigendom – ‘mijn vrouw die zo mooi is dat het statusverhogend werkt’ of ‘mijn man die zoveel verdient dat idem’. Heggenmussen offeren zich ook niet op voor de eieren en liefde als langdurige gehechtheid is er geen overweging; de triootjes zijn niet noodzakelijk elk jaar dezelfde en ontstaan alleen in de broedtijd.

Als ik geloof in de liefde: wat geloof ik dan? Ik heb er zojuist de laag van het voortbestaan van de soort af gepeld en er enkele andere schampere overwegingen achteraan gekeild. Wat ik wil weten heeft te maken met kwetsbaarheid.

Terwijl ik hiermee bezig was, was ik op Facebook in twee geheel gescheiden discussies verwikkeld geraakt, met mensen die ik grotendeels nog nooit ontmoet heb. De ene discussie had de zelfverbranding van de Iraanse asielzoeker tot onderwerp: of het een politieke daad was, of die te lezen was als een offer, of dat offer dan verhoord kon worden en of er nog sprake was van een louteringsaspect – een wat wonderlijke stellingname van diverse auteurs, waardoor ik mij begon af te vragen wat een offer precies is en vanuit welke visie we dat definiëren: de christelijke-Westeuropese is geheel anders dan die in de Haïtiaanse vodou. Loutering of verhoring speelt in vodou helemaal geen rol; een offer is een situatie van onderhandeling, het klassieke – pun intended – ‘do ut des’, ‘ik doe iets opdat u iets doet in antwoord’. Mijn persoonlijke visie is dan ook nog dat een offer dat enige loutering of verhoring wenst of verwacht, al helemaal geen naam meer mag maken op de kwalificatie ‘offer’; het werkelijke wegcijferen, het altruïsme sec, is de vanzelfsprekende daad, als van de kikker, maar dan als consequentie van een morele keuze, een daad die we pas achteraf een opoffering noemen als de keuze gemaakt is en dat ene leven voorbij. Konstandinos Koukidis die in 1941 van de Akropolis afsprong om die ene Griekse vlag te redden. Niemand ziet het behalve een paar soldaten van de bezettingsmacht. Ik heb er nog eens een gedicht over geschreven. Het werkelijke drama, dat met de volledige inzet, gebeurt bijna terloops en onopvallend. De symboliek ervan voegen we pas veel later toe.

De andere Facebook-discussie, op een niet gerelateerd forum, betrof de vraag of het helen en louteren van zielen niet ver uitgaat boven het offer dat men alleen voor zichzelf brengt om in de materiële wereld iets te kunnen vragen als tegenprestatie. Er werden verschillende religies naast elkaar gezet: welke was ‘beter’? Ik kon ook hier niet meegaan in de oordelen, ik denk werkelijk dat lichaam en geest tesamen mijn diverse ikken uitmaken. Dit is consistent met mijn religie; the ghost in the machine is geen vodou-concept. Wat ik voor het lichamelijke nu vraag, vraag ik voor de eeuwigheid van de psyche – als eeuwigheid al bestaat en niet een vergissing van het denken is, en als psyche….

Ik voerde schijnbaar de ene discussie als dichter, de andere als manbo – vodoupriesteres – maar dat is een kwestie van accounts. In mijn hoofd is het dezelfde beweging. In mijn hoofd gingen alle discussies onderling verbindingen aan; daarbij werd… daarbij wordt de volkomen inzet van het lichaam ook de volkomen inzet van de ziel. Als ik liefheb, is daarin het voortbestaan van de soort besloten. Als ik liefheb, zet ik de deur naar die toekomst open.

Want van belang is niet of de liefde toekomst heeft. ‘Toekomst’ is een integraal onderdeel van liefde. Iedereen die eraan begint, gaat toch weer uit van ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’. Is dat zielig? Nee. Tenzij je bedoelt dat ziel ermee verbonden is: omdat lichaam de inzet is. Zelfs de heggenmussen die notoir kort van memorie zijn, leven hun kortstondige drieeënheid als een ‘het hoort zo want het was altijd al zo en zo blijft het’. Ook het verleden krijgt zijn betekenis vanuit het gezichtspunt van de liefde. Ik houd van je met eeuwig terugwerkende kracht.

Ik houd van je, ik zet de deur open. Naar alle kanten in tijd en ruimte. Mijn liefde opent het zicht op kwetsbaarheid. Op lichaam. Ik moet terug naar de kunst.

In 1998 hoorde ik een jonge Engelse dichteres een gedicht voorlezen met de titel ‘Het verdriet van de man zonder kinderen’. Ik kan haar naam niet meer terugvinden en ik weet geen regel meer van het gedicht, maar de betekenis veranderde mijn blik op de wereld een heel klein en heel essentieel beetje. Als de evolutiebiologie ons de groeiende productiviteit van het ecosysteem voorhoudt, groeit daarin lichaam mee met ziel omdat ik één systeem ben. Als de dichtregel mijn blikrichting wijzigt, wijzigt mijn lichaam mee en siddert de productiviteit van het hele ecosysteem. Een enkel woord is magisch.

Ik neem een dichtbundel van Andrea Zanzotto (Italië, 1921) uit de kast om een gekend citaat na te lezen, maar het boek valt open bij een ansichtkaart die ik er ooit in legde, bij “La vita silenziosa”, ‘Het zwijgende leven’ dat door de dichter opgedragen is aan een geliefde: “ … O erbe che salite / verso buio duraturo, verso / qui omnia vincit.”, “… Oh groen dat opgaat / naar een blijvend duister, naar / qui omnia vincit.” Het levende Italiaans loopt dood in het nergens meer gesproken Latijn; de dode taal zegt ons de dood aan die alles en allen overwint, “qui omnia vincit”, maar het groen gaat op en gaat op, de grassen groeien, in het gedicht voor eeuwig, en in ons die het lezen, eeuwig, want een leven lang.

Ja, ik voorspel dat de liefde in ons toekomst heeft. De toekomst heeft ons lief in het lichaam, vanwege onze volledige inzet, tot qui vincit omnia.
– – –

* Uitgesproken op 13 april 2011, bij de SLAA, tijdens ‘Nacht van het Orakel’
** Destijds ter publicatie aangeboden aan de tijdschriften TERRAS en De Revisor. Door beiden geweigerd ⌃⌃
*** De dichteres van wie ik de naam en de publicatie toen niet kon terugvinden, is Katie Donovan. Het gedicht is getiteld "The Man With No Child" en staat in de bundel "Entering The Mare" (1997)