SPOOR

Er ligt een bevroren laagje sneeuw op de klinkers van de straat. Dat is niet een dag voor oma om te gaan fietsen met een vijfjarige achterop. We gaan dus wandelen. Niet helemaal naar huis toe, daar nemen we straks de bus voor. Maar eerst heeft ze een klein uurtje muziekles, een beginnend lesje, met andere kinderen, met spelletjes en zingen en even op de piano spelen.

Van school naar de kunstlokatie is hoogstens tien, vijftien minuten. We zullen er ruim een uur over doen. Die tijd hebben we best. Maar oma wil evengoed de kortste weg nemen en die gaat dwars door het station.

Dat is leuk, zeg. De doorsteek loopt hoog boven de sporen en de treinen en bij elke volgende overkapping moeten we even gluren hoeveel sneeuw erop ligt en wat een grote sneeuwpop je daar wel van zou kunnen maken. En kijk, daar gaat een trein! En daar nog een! Als je meestal in de auto zit, is een trein een adembenemend mysterie.

Aan de achterzijde is een roltrap, omhoog, en er zijn trappen. Met een rare geul ernaast. Voor de fietsen? Nou, je kunt er ook een bal in gooien. Een tennisbal dan, ‘een voetbal is te groot, oma!’. Jammer, een bal hebben we even niet bij ons. Volgende week!

De wandelweg buiten is een brede stoep met een besneeuwd landje ernaast. Oma stapt, met wandelstok, langzaam over de stoep. De vijfjarige holt dezelfde afstand tien keer of meer heen en weer in de sneeuw en soms omhoog naar het duintje dat dezelfde richting volgt. ‘Ik ga sneeuw op jou gooien!’ Oma vindt het best. Al gauw zijn haar wollen handschoentjes doorweekt. Oei, koud. Wat nu?

‘We gaan spoorzoeken!’, zeg ik. Spoorzoeken, wat is dat? Ik wijs in de sneeuw, zet mijn voet nadrukkelijk op een vers plekje en til die erna op: de schoenafdruk van oma. Oh, dat is makkelijk, dat kan zij ook, en zij laat direct een heel spoor achter terwijl ze stappend over haar schouder kijkt naar de afdrukjes.

‘Wat heeft híer gelopen?’ Ehhh… ‘Een hond’, zeg ik. ‘En hier z’n baas, zie je wel?’ We gaan langzaam langs de volgende vijf meters en ze wijst enthousiast alle hondensporen aan. ‘En welke kant is díe hond op gelopen?’ Dat is een moeilijke. ‘Je kunt het zien aan de nageltjes, die zitten maar aan één kant, zie je wel? Dus dat is de goeie richting.’ Een blij gezichtje: weer iets nieuws geleerd.

Ook je eigen voetsporen geven een richting aan. ‘Maar als je nou achteruit loopt?’ Ze voegt de daad bij het woord. ‘Dan kun je het zien aan de diepte van de voetafdruk’, leg ik uit. ‘Als je achteruit loopt, is je hak dieper dan je tenen. Als je vooruit loopt, zet je je af met je tenen en dan is die afdruk dieper.’

Hee, het geldt ook voor vogels dat er een richting aan te wijzen valt. Nu wordt de sneeuw ineens een open boek. De kraaien stappen, de eksters hippen, de duiven schuifelen, en soms zie je ernaast wat sleepsporen van de diverse vogelstaarten. Maar…‘Oma! Wat heeft híer gelopen?’

Zij staat halverwege de helling (hoe houdt ze daar haar evenwicht, het is zo glad) en wijst naar een rijtje piepkleine gaatjes op regelmatige afstand van elkaar, een rijtje dat omhoog kruipt, het duintje over. Het zijn geen deukjes van smeltwaterdruppels van overhangende halmen of takjes, zoals onderaan bij de stoep. ‘Een klein….’

Nee, niet een vogeltje. ‘Het is een muis’, zeg ik stellig. Een muis! Deze dag kan niet meer stuk, zoveel is duidelijk. ‘Hij is hier uit z’n holletje gekropen!’ Ja, dat kon best eens kloppen.

Als we heel veel later thuis komen, is er de tuin. Daar heeft niemand in de sneeuw gelopen behalve de vogels. En dus moet ze even flink heen en weer hollen. En ze oefent: achteruit lopen zonder dat iemand kan zien dat je achteruit gelopen bent. Dus heel voorzichtig je voeten neerzetten. Alles wat je leert kun je aanpassen.

DICHTER DES VADERLANDS – een nieuwe dichter, een quasi-archaïsche term

VOORTREFFELIJK
Tsead Bruinja is de nieuwe DdV: goedzo, een tweetalige dichter. Gefeliciteerd, Tsead! Mooie foto ook, als een Medusa: taal heeft vele tongen.

Ik herinner me nog goed dat je een hardwerkende student was in mijn eerste college Creative Writing.

Het college werd gegeven bij American Studies en de voertaal was Engels, maar studenten mochten van mij ook in het Nederlands schrijven.

Op zeker moment zei ik tegen je: ‘In welke taal denk je? In welke taal zeg je ‘au’ en ‘ik houd van je’? In het Fries? Ga dan ook in het Fries schrijven. In je moedertaal liggen de emoties dichterbij. Dat is pijnlijker voor jezelf. Maar de rijkdom en de ruimte van de taal wordt zo onvergelijkelijk veel groter.’

En toen schreef je in drie talen…

Friesland, ik feliciteer u vandaag ❤️

*Van 1998-2000 doceerde ik Creative Writing (de allereerste opleiding in Nederland) aan de Rijksuniversiteit Groningen, bij American Studies.
Dit op verzoek van prof. dr. Wil Verhoeven, mede omdat ik anderhalf jaar lang (1995-1996) betrokken was geweest bij het International Writing Program, en Creative Writing, aan de University of Iowa, ook de moederuniversiteit van elke Amerikaanse universitaire Creative Writing Course.
Mijn college aan de RUG was een groot succes. Bij de overgang naar de zgn. BaMa-constructie werd het echter niet geprolongeerd.

https://nos.nl/artikel/2267944-tsead-bruinja-nieuwe-dichter-des-vaderlands.html

HOMEOPATHISCH

Een paar dagen geleden kocht ik bij de slijter een fles wijn. Witte wijn. Hij was nog van 2015, stevig afgeprijsd en zo zoet als honing. Maar daar gaat het nu niet over, want ik heb ‘m intussen allang opgedronken. Nee, dit gaat over die fles. Die was van plastic.

Ik moest daar bij de aanschaf heel hard om lachen. Ik tilde de fles op en onwillekeurig verwachtte ik dat het glas iets zou slippen in m’n bezwete hand omdat het zo warm was. Dus kneep ik net iets te hard – en hij deukte in. De kassadame giechelde. Gek, hè, plastic, zei ze. Ja, gek. Maar handig. Dacht ik. Dus toen die leeg was vulde ik ‘m met water en zette ‘m in de koelkast. Kon ik tenminste koel water drinken als ik buiten in de tuin zat. Waar het ook in de schaduw tegen de dertig graden liep. Even géén wijn. Water, liefst met ijsblokjes, of flink gekoeld. In plastic glazen (‘n rare benaming, goed beschouwd). En in een plastic fles.

En toen zat ik buiten en nam ik een slok.

Wijn. Witte, honingzoete wijn. Dat was heel duidelijk. Zonder alcohol. Dat was ook heel duidelijk. Ik keek verbaasd naar m’n groene plastic glas en toen naar de doorzichtige plastic fles. Ik opende de fles en rook er eens aan. Wijn. Zonder enige twijfel. Het bijbelverhaal waarin Jezus wijn maakt van water schoot me te binnen. Ah, zo had hij dat dus gedaan: je vult wijnvaten met water en het smaakt naar wijn. Zonder alle vervelende bijkomstigheden. Handig, zo’n wonder, dat komt nog eens van pas. Kun je dus ook gewoon thuis doen.

Maar toen bedacht ik dat er een hele (echte of nep?) wetenschap op gebaseerd is: de homeopathie. Je zoekt een passend geneesmiddel tegen een kwaal – passend, dwz. een kruid dat dezelfde uitwerking heeft op het menselijk lichaam als de kwaal die je hebt – en dan verdun je een tinctuur van dat kruid in zo hoge mate dat het feitelijk niet meer in je vloeistof zit. Volgens de homeopathie herinneren de watermoleculen zich dan de werking van het oorspronkelijk kruid en voeren die netjes en zonder bijwerkingen uit. Handig.

Dat kun je dus ook met wijn doen. Homeopathische wijn. Dat dronk ik die middag. Elk glas had die honingzoete geur en smaak, de kleur van water en alcoholgehalte 0,0. Je moet d’r maar opkomen. Je brengt een hele industrie aan de bedelstaf. Maar het is wel goedkoop, zeg. Wat vreemd dat die hele homeopathie sinds 1796 aan het verdunnen (‘potentiëren’) is geslagen met kruiden enzo, en het nooit eens geprobeerd heeft met wijn. Succes verzekerd, zou je toch denken. Want als het werkt met geneesmiddelen, moet het met andere dingen ook werken.

Ik had ineens visioenen van verdunningen met drugs, met tabak, met alcoholische dranken en met koffie. Met koffie heb ik het naderhand nog even geprobeerd. Dat werkte prima. Wel ijskoffie maken, hè! Dus gewoon koffie zetten, die koud laten worden in een fles in de koelkast, dan lekker opdrinken en de fles vervolgens vullen met water: één fles homeopathische koffie.

Bij de tweede fles lukte het trouwens niet meer. Dat gold ook voor de wijn. Maar ja, Jezus probeerde ook niet om die wijnvaten nog een tweede keer te vullen. Je kunt zo’n wonder ook uitwonen. Was dat wonder niet bij een bruiloft? De ‘Bruiloft te Kana’, nu schiet het me te binnen. Dus als je een bruiloft hebt: gewoon de helft van de wijn bestellen en dan de flessen allemaal opnieuw vullen met water. Da’s nog eens een financiële besparing. Duurzaam trouwen heet dat.

Ik overwoog nog even om patent aan te vragen op het idee. Maar waarschijnlijk zou dat een hoop sores met zich meebrengen, niet in het minst omdat de homeopaten natuurlijk zouden beweren dat het allemaal allang was uitgevonden. Dus dit is een Free Download.

Ik neem nog een glaasje.

 

 

 

DE VERBEELDING

Tussen aug. 1995 en jan. 1997 woonde ik in Noord-Amerika, in Iowa City, in de staat Iowa. Dat lijkt het midden van niks, maar het is een erg leuke universiteitsstad met ook nog een prachtig en internationaal georiënteerd poëzieprogramma[1] en een vertaallaboratorium bij die universiteit. Ik vermaakte mij daar prima, deels met een reis-/werkbeurs, deels met een baantje aan de universiteit. Regelmatig had ik optredens, eerst de hele staat door en later heel Noord-Amerika door.

In het begin was mijn Engels nog heel schools en heel Brits – Amerikaans-Engels is echt een andere taal, maar dat wisten we nog niet, het digitale tijdperk was net begonnen. In die tijd had ik een vertaalster voor mijn poëzie. Zij was Nederlandse, maar woonde al langere tijd in USA. Zij keek een beetje op mij neer. Waarom? Omdat ik overtuigd was van mijn talent als dichter. Dat vond zij aanstellerij.

Je moet begrijpen, toen ik begon te publiceren, in 1989, waren er helemaal geen vrouwelijke dichters, dwz. je had Elly de Waard en Neeltje Maria Min en Fritzi Harmsen van Beek en de rest was dood. Er werd door iedereen op neergekeken als je als vrouw dichter wilde zijn. Dat dééd je niet, dat was voor van die vreemde mannen. ‘Leer een vak’, zei mijn vader. Dat heb ik dan ook maar gedaan, ik ben netjes ‘drs. Nederlandse taal- en letterkunde met lesbevoegdheid’. Maar goed, in USA was ik gewoon de dichter – dat was daar ineens helemaal niet raar, daar waren heel veel vrouwelijke dichters. Wat een opluchting!

Op een middag had ik ergens voorgelezen, bij een mooie activiteit in de natuur, met een kleine ontvangst erna. Behalve mijn vertaalster waren er allerlei mensen van het stadje komen kijken en luisteren. Heel gezellig. Ik stond net zelf ook te keuvelen, met een glaasje, in het mooie zomerweer, toen ik achter mij de schelle stem van mijn vertaalster iets hoorde zeggen tegen een willekeurige bezoeker. Het ging over mij. En ze was niet aardig, tenminste, ze probeerde om niet aardig te zijn.

Ze probeerde tegen de man te zeggen ‘dat ik teveel verbeelding had’. Dat is in het Nederlands een begrijpelijke, wat negatieve uitdrukking. Als je die in het Amerikaans-Engels wilt vertalen, kun je het beste zoiets zeggen als ‘too conceited’. Dat deed ze niet, ze vertaalde het letterlijk. Misschien was ze niet helemaal helder of had ze net een glaasje teveel op. Ze zei met enige stemverheffing en een beetje verontwaardigd tegen de man dat ik ‘too much imagination’ had.

‘Too much imagination’, dat betekent vooral ‘teveel verbeeldingskracht’. Maar verbeeldingskracht kun je nooit teveel hebben. Het werd zo ineens een compliment. Ik hoorde het, onbedoeld ongetwijfeld, en ik moest zo lachen dat ik m’n eigen slok wijn nog op het nippertje kon binnenhouden. Ik keek om en stond oog in oog met de Amerikaan die dat net over mij te horen had gekregen.

Hij bekeek me met de grootst mogelijke bewondering. De rest van die receptie heeft hij voortdurend nadrukkelijk om me heen gedraaid, droeg beleefd zwijgend glazen aan, zei heel af en toe wat, maar staarde mij merendeels aan met een uitdrukking van groot ontzag. Mijn vertaalster keurde hij geen blik meer waardig, maar ik was duidelijk iets héél bijzonders.

Ik liet het mij mooi aanleunen en had die hele middag een grijns van oor tot oor. Ik heb het haar nooit uitgelegd. In de maanden erna verdween ze naar een andere staat en ik weet niet waar ze gebleven is.

[1] https://iwp.uiowa.edu/ Voor mijn aanwezigheid, zie https://iwp.uiowa.edu/residency/participants-by-year/1995 (even naar onderen scrollen), “Western Europe, The Netherlands, Europe – Maria van DAALEN (poet, Netherlands, b. 1950; IWP 1995) studied Dutch language and literature, specializing in medieval Dutch courtly lyrics (of several hundred works in this genre, most are from the 14 th century). Since 1990 she has focused on her own poetry, publishing six books with her primary publisher, Querido (Amsterdam): Raveslag, 1989 (The Beat of the Raven’s Wing); Onder het hart , 1992 (literally, Under the heart or Pregnancy); Het Hotel, 1994 (The Hotel); Het geschenk//De maker, 1996 (The Gift//The Maker); Elektron, muon, tau , 2000, which is a book of sonnets, partly bilingual American-English and Dutch (all sonnets written in both languages by the poet), and YO! de liefde, 2003 (Wow! it’s love). She has taught Creative Writing with American Studies (University of Groningen) and is currently writing an essay on Vodou (voodoo) as a conception of reality.”

‘DE DEINING GEKEERD’

“…wie duwt de golven van de zee terug?
het pogen zelf doet weer een golf ontstaan…”

J.H. Leopold

1 opmaat
als het aanlandige wind is
en springtij,
hoogwater
en volle maan
dan fluistert men in de tram
‘Heb je het nieuws gehoord?’
bedoeld is: het weerbericht

Het was aanlandige wind.

2
LIEFSTE
Er was geen zoutere geur dan de jouwe.

Je omvatte me, je bewoog me, je dreef me, je
weidsheid
bracht elke golf in mij tot rust.

Zover het oog reikte zag ik oppervlak,
deinend groen, blauw, turquoise, iriserende
huid, lichtend, optillend vermogen, doorwaadbare
buiging, beweging, evenwicht vol leven, eeuwig-
heid vol zindering, trilling, oneindig
lichaam

amniotische vloeistof, vruchtwater

van de eerste eencellige tot het brein van de Tyrannosaurus Rex
van de zweepdiertjes tot de werking van lever en schildklier
van het licht in de ogen van de axolotl tot de vuurzwaaiende Neanderthaler
in de tijdelijke eeuwigheid van drie-en-een-half miljard jaar

de oceaan die de aarde omvat
vol vissen in scholen en eenlingen, de kraken, de grote octopus
walvis, vinvis, bultrug, noord- en zuidkaper
potvis en narwal, beloega, de spitssnuitdolfijn
en plankton en krill – de baleinen
oceanen, hoe zwaar is de wereld?

hoeveel evenwicht, één zee alle zee, één zeewater,
één enkel glas vol, nee, één druppel
nee, één oceaan die de aarde omvat
is schepper, voortbrenger
minnaar

er was geen zoutere geur dan de jouwe
je omvatte me, je bewoog me, je dreef me, je
weidsheid
bracht elke golf in mij tot rust
en we dansten, we dreven

en ik rolde om, met mijn hoofd in je schoot en toen zag ik je diepte en het zand op de bodem
er was dus een bodem
er was bodem
er was land

ik kon er niet zijn en niet ademen
maar er was land
en een keuze

ik rolde terug, hief mijn hoofd uit het water en zwom alsof mijn leven ervan afhing
leven, dat hing ervan af
van het strand
jouw strand
mijn strand
jouw branding
mijn land
en de zon ging onder

er was geen zoutere geur, schepper, minnaar
en ik trok me terug

het land in je omarming
werd het land dat je tegenhield
je deining die mij aanspoelde
liep op tegen het schip dat je huid doorsneed met haar kiel
het zout dat je achterliet in mijn tranen
verbleekte op de hand die je leeg viste
die plastic achterliet
ritselend

ik trok me terug
en het land groeide een dijk

ik weefde losse schermen van wilgentenen
zette die in je zuigende getijden tot er kleideeltjes in achterbleven
tot er nieuw land aanslibde waar ik nieuwe dijken omheen zette
en weer wilgenteenschermen ervoor
waarop nieuw land
aanslibde
en dijken

Ga weg, zee
moge je zout uit de aarde regenen
zoetwaterrivieren je vullen
plastic je verdoezelen

ik zette een zandwal tussen jou en mij
duinen en helmgras en basaltblokken
met duinparelmoervlinder, kommavlinder, bruine eikenpage
zeldzaam, genoeg, ooit jouw eigen schepping
maar gebied brak aan

ik maakte een weg, mijn stappen zijn veilig
mijn deining is van mij, de hand op mijn heupen
de mijne
een armlengte, een dijkbreedte, een landengte
weg van je verlangen
en je geur waait me achterna
tussen uitlaatgassen en vers asfalt

ik geef je een naam:
buitendijks, buitengaats
kolkende maalstroom
duizelende golfslag
breekwater, doodtij, dijkafslag
verwoester

ik ontnam je een zout bassin vol vis en gewemelte
en mijn land brak aan, mijn tijd
vulde een zee vol wrakhout, het zout spoelde weg met rivieren
Eem, Vecht, IJssel en Amstel
vullen een meer nu met zoet, ze bannen je achter de sluizen
‘afsluitdijk’ is voorgoed een richting
van stormvloed en leeftocht en ebbend getij
naar een broedseizoen vol toeristen

en dan komt de zeearend

ik bouwde een land op
met dijken en polders
met windenergie en waterbeheer
met maaiende molenwieken

ik keer je de rug toe, zee, liefste, zee, zo diep als ik sta
drassig eerst, vast land dat inklinkt alsof het muziek is
maar soms, als de meeuwen roepen
met mijn hoofd in de wind, mijn ogen die tranen, mijn zout
jouw zout

en onder mijn voeten liggen de schepen
ingekuild, vast in de grond
alsof ik voor altijd aan dek sta
aan bakboord: land
stuurboord: ook land

maar de zee

*Voorgedragen bij de opening van de tentoonstelling 
"De deining gekeerd",
Provinciehuis Flevoland, dd. 20 apr 2018: 
Expo ‘De deining gekeerd’ in provinciehuis
** Zie ook https://www.facebook.com/ProvincieFlevoland/videos/1650964871650132/ vanaf 10:10min

DE KOOLMEES EN DE GENERAAL

Als je hier uit de deur naar de kersenbloesem loopt en dan naar links, vind je binnen enkele minuten aan de linkerkant een voortuintje met een groot beeld. Ik fiets er regelmatig langs, altijd met een half oog op de auto die ervoor geparkeerd zal staan, want dat is steevast een oude Amerikaanse slee met van die haaienvinnen achterop. Prachtig.

De eigenaar van het pand handelt erin, denk ik, want er staan steeds andere auto’s. Ik heb hem er weleens op aangesproken toen hij net uitstapte. Hij reageerde nogal schrikachtig totdat hij begreep dat ik een stille bewonderaar ben die trouwens zelf niet rijdt. Maar goed, daar gaat het nu niet over.
Het gaat over dat beeld.

Ik dacht dat het een boeddha was. Gewoon zo een die je in de tuinwinkel kunt kopen maar dan levensgroot. Maar op zeker moment zag ik tot m’n droefenis dat iemand ’m het hoofd had afgeslagen. Wie doet nou zoiets? Ik fietste mopperend verder.

Intussen was het me opgevallen dat het helemaal geen boeddhabeeld was. Het was iemand met een kuras aan van over elkaar heen vallende lamellen, oorspronkelijk vast van een dik soort leer.
Het was een militair.

De enige militair die me te binnen schoot, was generaal Guan Yu, omdat die ook een groot beeld heeft vlak achter de ingang van restaurant T’ang Dynasty, een kleine honderd meter verder in diezelfde noordelijke fietsrichting. Al staat generaal Guan Yu eigenlijk altijd en dit beeld was neergezegen op één knie, de linker.
Maar nu dus zonder hoofd.

Ik bleef erop letten als ik er langs fietste. En dacht elke keer, heen of terug van het station: jakkes.
Tot vandaag.

Vanuit m’n ooghoek zag ik iets langs flitsen en dat verdween in het hoofd. Oh nee, in de opengeslagen opening van de kapotte hals, zo te zien met wat scherpe uitsteeksels rondom.
Huh?

Ik stopte. Ik keek om me heen: even niemand te zien. Terwijl al dagen allerlei volk met foto- en filmcamera’s en smartphones het fietspad onveilig maakt vanwege de prachtige kersenbloesems.
Ik schuifelde met fiets en al voorzichtig wat achteruit om goed zicht te hebben op de onthoofde hals.

Daar kwam een koolmees uit.

Koolmezen zijn een gedecideerd soort vogels. Ze weten wat ze willen. En ze weten ook hoe ze dat héél duidelijk moeten communiceren. Ik ben al eens uitgescholden door een koolmees omdat ik het gedurfd had om de meidoorn te snoeien: ‘…en er zaten zulke lekkere miertjes op die takken!’. En kortgeleden nog maakte een koolmees zich hevig druk om het feit dat ik de pindaslingers had verwijderd. Gelukkig was ik zelf even niet in de tuin. (Ik durfde me er die dag ook niet meer te vertonen.)

Maar deze koolmees kwam uít de hals. En toen ik bleef staan, vloog hij (zij?) daarna weer ín de hals. Zo te zien met een bekje vol lekkere insectjes.

Even nog dacht ik: zal ik de bewoner inlichten. Maar nee. Stel je voor dat er iemand gaat staan kijken. Dichtbij. Of nog meer iemanden. Einde verhaal wat de kleine koolmeesjes betreft.

Ik heb zelfs geen foto gemaakt. Van die tien meter afstand zie je er bijna niks van met een smartphone.
Ik ben netjes op de fiets gestapt en naar huis gefietst. En daar zit ik dit nu te tikken.

“…zoetigheid ging uit van den sterke…” denk ik met grote bijbelvastheid.
Is Richteren 14:14, Statenvertaling, lieve lezertjes.

UPDATE: De eigenaar/s hebben er net het hoofd weer opgeplakt (jul/aug). De meesjes zijn vast allang uitgevlogen.

sonnet ‘Almere’ in een verkiezingsmagazine…


ALMERE
De zwanen zwemmen windstil in Almere.
Rietkragen fluisteren. Het avondlicht
schildert de grote ruime hemel dicht
met kleurig goud tussen de wolkenveren.

Zilveren vliegtuigen die hoog passeren,
worden elk een knipogend landingslicht,
een nieuwe ster. De nacht heeft geen gewicht.
Een vleermuis tuimelt langs de coniferen.

Het lijkt zo makkelijk: maak hier een stad.
Gewoon wat huizen, bomen, wegen, mensen.
Het land uit zee ligt open, krijgt een naam.

Op zand met schelpen groeit een tuin, langzaam.
Tussen de werkelijkheid en de wensen
maken we dagelijks ons eigen pad.

---
*Uit mijn dichtbundel “De wet van behoud van energie” (p. 42, Querido, Amsterdam 2007).

**Dit sonnet hangt aan de buitenmuur van een pand aan de Paarlemoervijver, Regenboogbuurt, Almere Buiten, eea. in opdracht van woningcorporatie De Alliantie.

https://www.facebook.com/photo.php?fbid=10215442737809758&set=a.3457048433087.244230.1477143349&type=3&theater

van de alpha

Er zitten helden in die beker wijn en aaseters,
# Yasezi, en doodshelmen.
Waar komt die wens tot heldendom vandaan.
We rijden paarden en breken door de sterrenregen,
we rijden dolfijnen en vinden een schat op het strand.
Maar niemand kent de waarheid.
De waarheid is een ster, verborgen in een witte schelp.
Je vindt die alleen als je een dichter bent,
een échte dichter, aangestuurd door, nou, de Muze.
Die is niet mak. We doden een haan,
we smeren het bloed aan de deurpost, oh nee, op de grond, of
aan de machetes,
we leggen de vévé’s – maar niemand houdt ons bij, zelfs niet
de eeuwigdurende rivier die ons bloed toch kent in haar opstroom, in
haar voorbijgaan.
We wachten.
Er drijft niets voorbij. Een aak ligt aan de andere oever, een containerschip rijdt over de
golven. De rivier kent de weg,
de rivier kent de weg, de rivier is onaangedaan. Die wacht niet, rekent niet
met geld, goud, of batterijen. Of krachtcentrales.
Kracht is de wind. Hijs het zeil, de zeilen!
Wij varen. Vooruit het zeegat, achter de stroom, de wind, en de laster.
Er is leven in de armoe: als er wind is, is er leven.
Wij zijn de toekomst. De toekomst is een delta.
De delta is de toekomst. Steek de dijken door, licht
de verkeerde bakens aan. Laat iedereen
zijn, of haar, lompen, meenemen, aantrekken, weg-
frezen… de dood komt eerder dan ijzer. Dan asfalt, heet uit de ovens. Dan smeltwater.
De wereld is een optie, genomen door een veelvraat, veelkenner, van elders, van Alpha
Centauri A, de ster aan het hoefijzer.
Zo varen de scheepjes voorbij. Ei. Niets
is altijd wat het lijkt.
Ayibobo.

https://de-internet-gids.nl/2018/no1/van-de-alpha

 

peristil

Zoals je deze kènèp uit z’n vel pelt
en zuigend met pit en al in je mond neemt,
(pas op wat je doorslikt!) schel, vol citrus, vreemd
welkom van geurende gaarden, vergezeld

van de lach van manbo Cécilia, telt
het ritme van de yanvalou de leemte
vol, duwt je lippen tot een zeldzaam ontbeend
en zuiver kusmoment als het vruchtvlees smelt –

als de donkere pit zijn weg terug vindt, hand
opent, land verovert, wortelt, bijna thuis,
de last op het hoofd, vooruit lopend naar de

eigen lakou, naar het zuiden, waar de dans
begint, de liederen zingen van het kruis-
punt van hemel en aarde. Aarde. Aarde.

  • Een peristil is het deel van een Haïtiaanse vodoutempel (vaak een hoofdgebouw met bijgebouwen) waar de dansen (met drums en liederen) voor de geestwezens plaatsvinden. Het is geen ‘heilig’ deel van een tempel, maar wordt overdag gebruikt als ontmoetingsplaats voor iedereen die er permanent of tijdelijk aanwezig is.
  • Kènèp is de Haïtiaanse naam voor de knippa, het kleine citrusachtige vruchtje dat in de eerste minuut van de film getoond wordt. Het heeft licht of wit vruchtvlees en vaak een groene schil die eraf wordt gepeld zoals men dat doet bij een lychee. Er zit een pit in.
  • Een manbo, ook gespeld mambo, is een priesteres in Haïtiaanse vodou.
  • De yanvalou is een vodou-dans voor een bepaalde groep geestwezens (de Rada Loa, meer in het bijzonder voor Dambala).
  • De lakou (court, hof) is een Haïtiaanse vodoutempel met hoofd- en bijgebouwen, vaak met woongedeelten en stallen en ergens buiten de stad.

Video: Mattijs van de Port. Zie ook de film Saborear Frutas Brasileiras. Met dank aan Lucas dos Santos Pereira.

 

 

https://de-gids.nl/2017/no1/peristril
(in de link staat een typefout al is de link goed: ‘peristril’)