aardhommel

‘Ik ging naar een grote teunisbloem om er te sterven’,
zegt de aardhommel, ‘ik had alles gedaan
wat men doen wil, doet, doen moet wellicht,
stuifmeel ronddragen, bloemen bewandelen, honing vinden en zoeken en
de voorgeschreven routes vliegen, nieuwe zijwegen
trillend met de vleugels ontvouwen,
er is een dag dat het bijna nacht is, die is nu en ik
schuifel voetje voor voetje langs de rand
van een al verkreukeld bloemblad, geel nog,
versleten, pas later zal zich een nieuwe bloem ontvouwen, niet die ik
nog zal proeven, het is
het is tijd
het is
een laatste verstijvende beweging’
en zijn tastende pootjes vastgehaakt
ademde hij in en werd
stilte